Mooi vormgegeven boeken met een culturele, historische of literaire insteek

Wiel Kusters

Geboren te Kerkrade, 1 juni 1947. Studeerde van 1968-1973 Nederlandse taal- en letterkunde, met als hoofdvak Nederlandse literatuur van de achttiende eeuw en als bijvakken sociale en economische geschiedenis en algemene taalwetenschap in Nijmegen (cum laude) en promoveerde in 1986 te Utrecht met het proefschrift De killer. Over poëzie en poëtica van Gerrit Kouwenaar. 1986-1987 gasthoogleraar aan de Freie Universität Berlin. Sinds 1989 verbonden aan de Universiteit Maastricht als hoogleraar algemene en Nederlandse letterkunde. Van 1991-1993 decaan van de Faculteit der Cultuur- en Maatschappijwetenschappen. Lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Was lid van de Raad voor Cultuur (portefeuillehouder Letteren), redacteur van De Gids, Tijdschrift voor Geneeskunde en Ethiek, DWB, Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, en van het televisieprogramma Boeken (VPRO). Was als literair medewerker verbonden aan NRC Handelsblad, de Volkskrant en KRO-radio. In zijn literaire werk heeft hij zich sinds 1975 diepgaand (maar niet uitsluitend) beziggehouden met leven en werk van de Limburgse mijnwerkers en hun gezinnen. Enkele titels: Een oor aan de grond (1978), Het mijnmuseum (1981), Een bezoek aan de leermijn (1984), Zegelboom (1998), Versteende wouden. Mijnen en mijnwerkers in woord en beeld (samen met Jos Perry, 1999), De onweerzitting (2000), Koempel, adieë! (2005), (samen met de fotograaf Frans Welters), Als kind moest ik een walvis eten (2002) en Zielverstand (2007). Hij publiceerde ook gedichten voor kinderen en werk voor toneel, naast vertalingen in boekvorm van dichters als Oskar Pastior en Marin Sorescu. Op dit moment werkt hij samen met Benno Barnard en Huub Beurskens aan een vertaalde bloemlezing uit het werk van W.H. Auden. Voor zijn literaire werk en voor zijn rol als stimulator van het letterkundig leven in Limburg ontving hij in 1990 de Sphinx Cultuurprijs. In 2007 werd hem de Eremedaille der Provincie Limburg toegekend ‘in verband met zijn veelzijdige en belangrijke literaire verdiensten op literair gebied en voor de cultuurhistorie in Limburg'. In 2010 werd hij benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau.

Recent verschenen

Een Heerlense ziel
Een Heerlense ziel Het dagboek van scholier Jef Oostwegel 1933,1934
Auteur

Camille Oostwegel sr.

DagboekJa, pubers, leer ze mij kennen. Ik was een nakomeling van zes broers die allemaal achtereenvolgens de puberteit doormaakten. Moeilijke knapen, gierende hormonen. Het is ook allemaal te lezen in het dagboek van de jonge Jef Oostwegel. Toch heb ik nooit een jongen gekend die ‘dagboek’ schreef. Wat bezielde hem om dat wel te doen? Bij de eerste pagina begint hij heel dreigend: Wie zich de brutaliteit veroorlooft de inhoud hiervan door te lezen is de grootste schoft die ik ooit in m’n leven ontmoet heb en zal ontmoeten. Toch laat hij 3 januari zijn dagboek al aan een vriend lezen.Ofschoon hij schrijft in 1933 en 1934 is voor mij nog veel herkenbaar. Het dagelijks naar de kerk gaan. Goede Vrijdag geen vlees eten. De zondagen, ook gevuld met mis en vesper. Herkenbaar dus.Hij moet wel een bijzondere belangstelling voor film hebben gehad want hij gaat vaak met vrienden of alleen naar de bioscoop en vindt het belangrijk dat te noteren. Om ‘de ­namen van de film altijd als een herinnering voor later, als dit manuscript eens zijn waarde zal hebben.’ De titels, de acteurs en soms geeft hij in het kort zijn mening.Het puberale verlangen naar een vriendin is ontroerend evenals de verlegenheid om zo’n meisje aan te spreken. Het komt vaak voor in dit dagboek. Op 14 mei zit hij naast Nora aan de communie­bank waar hij ‘de stroom die van haar uitgaat tot in de dikke teen voelt.’Maar na een paar maanden merkt hij dat de dagelijkse aantekeningen spanning missen. Die twijfel komt wel vaker terug. Zo ook op 10 juni. ‘Het is iedere dag hetzelfde.’ Bij herlezing wordt hij beroerd van zijn eigen gezwam.Ja. meisjes, avontuur met vrienden, uitgaan, dat is wat een puber wil en dat wil hij ook. Genieten van vakantie en de pest in hebben als die weer voorbij is. De lessen, de leraren, het komt allemaal voorbij met zijn commentaar.Maar op 13 november besluit hij te stoppen met het dagboek om op 18 mei 1934 weer te beginnen maar dan heeft hij ‘alle liefde uit zijn hart verbannen.’ Dat zal niet lang duren. Daar is dit puberale hart te onrustig voor. Maar ondanks zijn dreigement aan het begin van dit dagboek zal met de publicatie zijn diepste wens toch vervuld worden.Het is een interessant tijdsbeeld van jongeren in de vroege vorige eeuw.Rosalie Sprooten, schrijfsterJa, vadersOh, die vadersZe gaan heen, maar ook weer niet want ze keren gauw terug. En ze komen in je dromen, ze komen wanneer je verdrietig bent, wanneer je raad nodig hebt en onverwachts vind je hun schriften in een la, in een kast, waar men denkt dat ze verloren zijn gegaan.Ze zijn niet verloren gegaan, ze komen altijd terug.Geloof je me niet? Blader dan door de schriften van de vader van Camille.Laat ze gaan, laat ze komen.Mijn salam voor hen allemaal en de dierbare van Camille.Kader Abdolah, schrijver